dinsdag 12 januari 2010

VVE in kinderopvang

Inleiding
Veel allochtone kinderen hebben een taalachterstand op het moment dat zij debasisschool op 4 jarige leeftijd voor het eerst bezoeken. Deze achterstand geldt ook voorsommige groepen autochtone kinderen, zij het in mindere mate. Uit onderzoek blijkt datkinderen deze achterstand in het vervolg van het onderwijs niet of nauwelijks inlopen.Om deze problematiek het hoofd te bieden geldt vanaf 2000 de ‘Regeling voor- envroegschoolse educatie’(VVE). De Regeling biedt gemeenten de mogelijkheid omkinderen op jonge leeftijd mee te laten doen aan educatieve programma’s. Deprogramma’s starten in de voorschoolse fase (kinderopvang of peuterspeelzaalwerk) enlopen door tot in de eerste twee groepen van de basisschool. De doelstelling van deregeling is de verbetering van de startcondities van doelgroepen kinderen. Als ‘hard’doel wordt gesteld dat in 2006 ten minste de helft van alle doelgroepen kinderendeelneemt aan VVE-programma’s.

Hoewel de regeling open staat voor zowel peuterspeelzalen, basisscholen alsinstellingen voor kinderopvang blijkt in de praktijk dat VVE slechts in een handvolkinderdagverblijven wordt aangeboden. Dat is vreemd omdat ook inkinderdagverblijven kinderen worden opgevangen die behoren tot de VVE-doelgroepen.Uit een onderzoek dat Deloitte in opdracht van de gemeente Rotterdam heeft uitgevoerdblijkt bijvoorbeeld dat circa 10% van de kindplaatsen in de kinderopvang doordoelgroepkinderen1 wordt bezet. Onderzoek in Amsterdam wijst op een nog hogeraandeel. Er van uitgaande dat doelgroepenkinderen in de eigen woonomgeving wordenopgevangen en daardoor geconcentreerd in homogene kinderdagverblijven verblijvenzou 10% van de kinderdagverblijven een VVE-programma kunnen aanbieden. Bij circa3.000 kinderdagverblijven in Nederland2 zouden, deze redenering volgend, ongeveer300 kinderdagverblijven VVE moeten aanbieden(150 wanneer wordt uitgegaan van50% bereik onder de doelgroep). Een Quick-scan (literatuur, interviews met gemeenten,kinderopvanginstellingen en programma-aanbieders) leert echter dat slechts 30 tot 40kinderdagverblijven een of andere vorm van educatie aanbieden. Deze discrepantietussen de evidente behoefte aan VVE-programma’s ten behoeve van doelgroepen dieworden opgevangen in de reguliere kinderopvang en het zeer geringe aanbod aan VVEin kinderdagverblijven is het onderwerp van deze studie.

Uitgaande van de overtuiging dat in de reguliere kinderopvang substantiële aantallenkinderen worden opgevangen die behoren tot de VVE-doelgroep willen de Ministeriesvan Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Volksgezondheid, Welzijn en Sport inzichtin de vraag waarom VVE zo weinig wordt aangeboden in kinderdagverblijven en wat defaal- en succesfactoren zijn bij de realisering van VVE in de kinderopvang. Om dezereden hebben beide ministeries eind september 2004 Deloitte ICS BV opdracht geveneen inventariserend onderzoek uit te voeren naar de toepassing van voor- envroegschoolse educatie in de reguliere kinderopvang.Dit onderzoek is uitgevoerd in de maanden oktober, november en december 2004. Hetonderzoek is door een multidisciplinair team, bestaande uit deskundige op het gebiedvan onderwijs, kinderopvang en bestuurskunde, uitgevoerd. Dit team is gedurende hetonderzoek bijgestaan door een begeleidingscommissie bestaande uit:
Carolien Gelauff NIZW
Cynthia van Rijbroek OCW
Jitske Rienstra (Ibox)
Peter Grob (VWS, opdrachtgever)
Anke Bakker (SZW, opdrachtgever)

Gedurende het onderzoek hebben de onderzoekers gebruik mogen maken van de kennisen deskundigheid van medewerkers van enkele tientallen kinderopvanginstellingen,onderwijsinstituten en gemeenten. Mede dankzij hun enthousiasme is dit rapport totstand gekomen.

In het volgende hoofdstuk gaan we kort in op het onderwerp van deze studie enbehandelen we de kenmerken van voor- en vroegschoolse educatie. In hoofdstuk 3wordt het gehanteerde onderzoeksplan behandeld. In hoofdstuk 4 behandelen we deuitkomsten van de eerste twee onderzoeksstappen (een telefonische en een schriftelijkeenquête). In hoofdstuk 5 behandelen we de derde fase, waarin de studies zijnuitgevoerd. In hoofdstuk 6, ten slotte, worden de conclusies en aanbevelingen gegeven.

Geen opmerkingen: